Van 1962 tot en met 1972 waren het de Brit Mike Hailwood en de Italiaan Giacomo Agostini die het beeld bepaalden in de 500cc klasse. Voor aanvang van het seizoen was min of meer al zeker dat zij met hun MV Agusta de titel in de wacht zouden slepen. Maar wie waren de mannen die achter de rug van Hailwood en Agostini streden om de overige ereplaatsen en op wat voor machines reden zij? Daar proberen we in dit artikel een antwoord op te geven.
Mike Hailwood debuteert binnen de renstal van MV Agusta richting het eind van het seizoen 1961. Met de MV weet hij tijdens de laatste races van dat jaar meteen al een aantal nette resultaten te boeken, waaronder een overwinning bij de halveliters tijdens de GP van Italië op het circuit van Monza. Vanaf het seizoen 1962 wordt de Brit dan ook de vaste coureur van deze Italiaanse renstal in de twee zwaarste klassen van dat moment.
Hailwood staat aanvankelijk in 1962 samen met de Rhodesiër Gary Hocking, wereldkampioen in de 350- en de 500cc klasse in 1961, aan het vertrek als de vaste coureurs voor MV Agusta. Het is deze zelfde Hocking die in 1962 de eerste GP voor de halveliters op het eiland Man weet te winnen. De Rhodesiër is echter niet blij met de komst van Hailwood binnen het team van MV, een concurrent rijdend voor hetzelfde kamp zonder stalorders, waarop Hocking besluit zich terug te trekken uit het wereldkampioenschap wegrace voor motoren. Het is vervolgens Hailwood die de vijf volgende races weet te winnen, waarmee hij ook meteen al zeker is van de titel, want dat seizoen tellen slechts de vijf beste resultaten mee voor het kampioenschap.
Tijdens de laatste twee GP's van het seizoen, in Finland en Argentinië, is de renstal van MV niet aanwezig, waarmee de weg geheel vrij komt te liggen voor de andere (privé-)rijders. Het is de Brit Alan Shepherd die met zijn Matchless in Finland weet te zegevieren, na eerder gedurende het seizoen ook al driemaal achter Hailwood als tweede te zijn gefinisht. Shepherd wordt dat jaar dan ook vice-wereldkampioen achter Hailwood. In Argentinië staan enkel en alleen Zuid-Amerikaanse coureurs aan het vertrek, waar de Argentijn Benedicto Caldarella met de Matchless zijn thuiswedstrijd op zijn naam weet te schrijven. De overige podiumplaatsen zijn in datzelfde 1962 vooral gegaan naar een groot aantal rijders aan boord van ééncilinder-Nortons, waaronder Phil Read die ruim achter Hailwood en Shepherd derde wordt in de eindstand dat jaar.
In 1963 staat er duidelijk geen maat op Hailwood en de MV. Van de in totaal acht GP's weet hij er maar liefst zeven te winnen. Alleen tijdens de Dutch TT in Assen grijpt hij naast de zege, omdat hij op de Drentse heide te maken krijgt met technische problemen. Hier zijn het John Hartle en Read die aan boord van hun verouderde Gilera's (stammend uit het jaar 1957) beslag weten te leggen op respectievelijk de eerste en de tweede plaats. Aan het eind van het seizoen is het echter opnieuw Shepherd met de Matchless die tweede is geworden in de eindrangschikking, onder andere dankzij een tweede plek en een aantal derde plaatsen. Het gat naar wereldkampioen Hailwood is ditmaal echter een stuk groter dan in 1962 het geval was. De Gilera's van Hartle en Read vinden we vervolgens terug op een derde en een vierde plek in de eindstand, gevolgd door met name een groot aantal Norton- en Matchless-rijders.
Ook in 1964 is Hailwood met de MV weer duidelijk een klasse apart ten opzichte van de concurrentie. Ditmaal slaagt hij er in zeven van de in totaal negen races als winnaar te beëindigen. Tijdens de Ulster GP en de GP van Finland zijn het echter respectievelijk Read en de Australiër Jack Ahearn die weten te winnen aan boord van hun Nortons. Het is Ahearn die daarnaast over het gehele seizoen vrij constant weet te presteren en daarmee het vice-kampioenschap pakt, net vóór Read die het grootste gedeelte van het seizoen overigens met een Matchless aan het vertrek heeft gestaan. Ook op de plekken vier tot en met zeven vinden we dat jaar in de eindstand Matchless-rijders terug in de personen van Mike Duff (CAN), Paddy Driver (ZAF), Fred Stevens (GBR) en Gyula Marsovszky (ZWI). Daarnaast hebben onder andere ook Remo Venturi aan boord van zijn Bianchi en Caldarella met de verouderde Gilera voor een enkele uitschieter weten te zorgen.
Voor het seizoen 1965 krijgt Hailwood een stalgenoot binnen het team van MV Agusta in de persoon van Agostini. Samen maken zij dat jaar de dienst uit bij de halveliters, waarbij Hailwood wel duidelijk de betere is van de twee MV-rijders. De Brit wint namelijk acht van de tien GP's, terwijl Agostini alleen zegeviert in Finland maar daarnaast wel regelmatig achter zijn teamgenoot als tweede finisht. Samen worden Hailwood en Agostini dat jaar dan ook vrij gemakkelijk respectievelijk wereldkampioen en vice-wereldkampioen, waarbij het gat naar de concurrentie toch aanzienlijk is te noemen.
MV weet dat jaar dus één keer niet te winnen en wel tijdens de Ulster GP, waar de Italiaanse renstal niet aanwezig is. Hier is het de lokale matadoor Dick Creith die met zijn Norton de overwinning voor zich op weet te eisen, maar omdat dit zijn enige resultaat van het seizoen is, wordt de Noord-Ier slechts zesde in de eindstand. Het zijn daarentegen de Matchless-rijders Driver en Stevens die zich beide tijdens zes races in de punten weten te rijden en zij eindigen dan ook respectievelijk op een derde en een vierde plaats in de eindrangschikking, zij het dus ruim achter de MV's van Hailwood en Agostini.
Met ingang van het seizoen 1966 is Agostini de nieuwe kopman binnen de renstal van MV Agusta, want het is Hailwood die de overstap heeft gemaakt naar het team van Honda, dat dat jaar voor de eerste keer bij de halveliters aan het vertrek verschijnt. De Honda is daarbij direct competitief, want het is Jim Redman, de stalgenoot van Hailwood, die de eerste twee GP's van het seizoen op zijn naam weet te schrijven. Het is deze zelfde Redman die echter al snel het strijdtoneel verlaat, na gevallen te zijn tijdens de GP van België. Het zijn vervolgens Agostini en Hailwood die gedurende het resterende deel van het seizoen beide drie races weten te winnen. Desondanks komt Hailwood dat jaar toch duidelijk te kort voor de titel, doordat hij aan het begin van het seizoen geen punten heeft weten te scoren (naast zijn drie zeges pakt Hailwood dat jaar slechts één tweede plaats tegenover vijf tweede plaatsen voor Agostini die daarmee over het gehele seizoen enkel en alleen in Oost-Duitsland geen punten heeft gescoord). Agostini pakt daarmee in 1966 dus de wereldtitel bij de halveliters en houdt deze daarbij binnen de gelederen van MV, terwijl Hailwood vice-wereldkampioen wordt.
Het is de Australiër Jack Findlay die we datzelfde seizoen met een Matchless achter de twee MV-fabrieksrijders derde zien worden in de eindstand. Hij presteert dat seizoen behoorlijk constant, met als hoogtepunt een tweede plaats in Oost-Duitsland op de Sachsenring, waar het Frantisek Stastny is die voor een uitzonderlijke prestatie weet te zorgen door met zijn Jawa de 500cc-race te winnen. Stastny wordt op zijn beurt dat jaar vierde in de eindstand, vóór Redman en de Matchless van Marsovszky en de Norton van Ahearn die ook een aantal podiumplaatsen hebben weten te pakken in 1966.
In 1967 draait het bij de halveliters andermaal om het gevecht tussen de MV van Agostini en de Honda van Hailwood. Samen weten ze dat jaar de overwinningen eerlijk onder elkaar te verdelen door beide vijf keer als eerste afgevlagd te worden (geen enkele andere coureur weet dat seizoen een GP bij de 500cc's te winnen). Na het hanteren van de welbekende schrapresultaten komt zowel Agostini als Hailwood uit op een totaal van 46 punten, maar toch is het Ago die er andermaal met de titel vandoor gaat. Naast zijn vijf zeges heeft de Italiaan nog drie tweede plaatsen weten te pakken, terwijl Hailwood over het gehele seizoen ‘slechts' twee tweede plaatsen heeft gescoord naast zijn vijf overwinningen, waarmee de bruto-eindstand in 1967 bij de halveliters dus de doorslag heeft moeten geven.
Omdat alleen Agostini en Hailwood in 1967 GP's hebben weten te winnen in de Koningsklasse hebben de overige coureurs dat jaar dus duidelijk in de schaduw van dit tweetal gestaan. Het is Hartle die op ruime afstand uiteindelijk derde wordt in de eindstand met zijn Matchless. De Brit heeft daarbij overigens wel driemaal een tweede plaats gepakt. Oo
k op de plekken vier en vijf vinden we dat jaar twee Matchless-rijders terug in de personen van Peter Williams en Findlay die we beide gedurende het seizoen ook een aantal keren op het ereschavot hebben terug kunnen vinden.
Met ingang van het seizoen 1968 trekt de renstal van Honda zich volledig terug uit het wereldkampioenschap wegrace, waarmee de weg voor Agostini geheel vrij komt te liggen. De MV-rijder maakt dat jaar direct optimaal gebruik van het vertrek van de Honda-renstal (en de afwezigheid van Hailwood) door alle tien de races te winnen die dat seizoen voor de halveliters op de kalender staan.
Er staat in 1968 dus geen maat op Agostini, terwijl Findlay met zijn Matchless dat seizoen duidelijk ‘the best of the rest' is. Hij is zo'n beetje de enige coureur naast Agostini die zich ook regelmatig in de punten weet te rijden, waaronder vijf tweede plaatsen, en hij wordt (dankzij het hanteren van de schrapresultaten lijkt het verschil met Ago nog enigszins mee te vallen) dat jaar dan ook verdiend vice-wereldkampioen. Weer ruim achter Findlay zijn het zijn collega-Matchless-rijders Marsovszky en Peter Williams die de derde en de vierde positie in de eindrangschikking voor zich op weten te eisen.
Voor het seizoen 1969 gaat min of meer dezelfde vlieger op. Ago wint aan boord van de MV de eerste tien GP's van het seizoen, terwijl hij de twee laatste races in Italië en Joegoslavië aan zich voorbij laat gaan. Zijn voorsprong op de concurrentie is na afloop van het seizoen (zowel met als zonder het hanteren van de schrapresulaten) enorm groot te noemen.
Achter de rug van Agostini ontstaat een interessant gevecht om de tweede plaats in de eindstand, waarbij meerdere merken vertegenwoordigd zijn. Het is uiteindelijk Marsovszky die met de Linto dit gevecht in zijn voordeel weet te beslissen, vlak vóór de Norton van de Brit Godfrey Nash (die de GP van Joegoslavië weet te winnen) en de Paton van zijn landgenoot Billie Nelson. Het aantal verschillende coureurs dat in 1969 het podium mag betreden bij de halveliters is overigens enorm groot, ook omdat geen enkele coureur naast Agostini ongelooflijk constant weet te presteren door bijna overal punten te pakken. Zo is het Alberto Pagani die met de Linto in Italië weet te winnen (in de eindrangschikking speelt hij geen rol van betekenis) en naast de podiumplaatsen voor Linto, Norton en Paton weten dat jaar ook coureurs aan boord van een Matchless, Aermacchi, Seeley, URS, Triumph, CZ en Bultaco het ereschavot te bereiken.
Ook in 1970 wint Agostini alle 500cc-races waar hij aan de start staat. Alleen de laatste GP van het seizoen in Spanje (waar de Italiaan afwezig is) wordt door een andere coureur op zijn naam geschreven en wel in de persoon van Ago's tijdelijke teamgenoot Angelo Bergamonti die voor de laatste twee races van het seizoen binnengehaald wordt door de renstal van MV, na daarvoor het hele jaar met een Aermacchi in de baan te zijn verschenen.
Ginger Molloy, tijdens de openingsronde van het seizoen nog rijdend met een Bultaco, maar daarna gedurende het gehele seizoen uitkomend op een Kawasaki, wordt dat jaar de vice-wereldkampioen achter Agostini. De Nieuw-Zeelander pakt onder andere een viertal tweede plaatsen, waarmee hij net iets sterker is dan Bergamonti die derde wordt in de eindstand en die samen met Molloy toch ook wel weer een gaatje heeft weten te slaan ten opzichte van de mannen daarachter, bestaande onder andere uit de Seeley van Tommy Robb en de Linto van Alberto Pagani.
Vrijwel nieuw aan het firmament bij de halveliters in 1971 is een serie-afgeleide tweetakt twin-Suzuki die dat jaar samen met de tweetakt driecilinder-Kawasaki voor een aantal leuke prestaties weet te zorgen. Op Agostini en de MV staat dat seizoen echter andermaal geen maat met acht overwinningen op rij tijdens de eerste acht races, wat ruim voldoende is voor de titel.
Tijdens de negende race van het jaar, de Ulster GP, is Ago niet aanwezig en daar is het Findlay die voor een opmerkelijke prestatie weet te zorgen. Door met zijn Suzuki in Noord-Ierland te winnen, boekt hij de eerste overwinning voor een tweetakt-machine bij de halveliters in de geschiedenis van het wereldkampioenschap wegrace. Alberto Pagani wint vervolgens met de MV (net als Bergamonti in 1970 voor de laatste races van het seizoen binnengehaald bij de renstal van MV) in Italië, terwijl Dave Simmonds Kawasaki de overwinning schenkt tijdens de laatste race van het seizoen in Spanje. Desondanks zijn het de Nieuw-Zeelander Keith Turner en de Nederlander Rob Bron die met hun Suzuki's respectievelijk tweede en derde worden in de eindstand, onder andere dankzij een redelijk aantal tweede plaatsen voor beide coureurs, vóór Simmonds en Findlay, waarbij Turner, Bron, Simmonds en Findlay zich samen wel weer enigszins hebben weten af te scheiden van de overige concurrentie.
Voor het seizoen 1972 is Alberto Pagani de vaste teamgenoot van Agostini bij MV. Het is Ago die dat jaar de eerste vijf races wint, Pagani is vervolgens de sterkste in Joegoslavië, terwijl de zes daaropvolgende GP's weer door Agostini op zijn naam worden geschreven. Alleen tijdens de laatste race van het seizoen in Spanje wordt niet door MV gewonnen. Op het circuit van Montjuich is het namelijk de Brit Chas Mortimer die met een tot 351cc opgeboorde Yamaha 350cc de overwinning weet te pakken.
Het is deze laatstgenoemde Yamaha die dat jaar nog meer van zich doet spreken. Achter Ago, die zijn zevende titel op rij heeft gepakt bij de halveliters, en Pagani, die gedurende het seizoen ook regelmatig als tweede achter zijn teamgenoot is gefinisht, zijn het namelijk de Zwitser Bruno Kneubühler en de Brit Rodney Gould die met hun Yamaha's respectievelijk derde en vierde worden in de eindstand, net vóór de Husqvarna van de Zweed Bosse Granath en Mortimer.
Met ingang van het seizoen 1973 komt er dus een einde aan het tijdperk Agostini in de 500cc klasse, alhoewel MV datzelfde jaar en in 1974 nog wel de wereldtitel met Read weet te winnen, die op zijn beurt in 1975 weer zijn meerdere moet erkennen in Ago die dan echter rijdt voor de renstal van Yamaha.
In de periode 1962 tot en met 1972 was het met Hailwood en/of Agostini in het zadel van de MV dus min of meer voor de start van het seizoen al duidelijk dat zij het kampioenschap bij de halveliters zouden winnen, met uitzondering dan van de seizoenen 1966 en (met name) 1967 toen diezelfde Hailwood het met de Honda Ago nog behoorlijk lastig maakte. De strijd daarachter, om de overige ereplaatsen, werd uiteindelijk door een groot aantal verschillende coureurs uitgevochten aan boord van een bijna net zo groot aantal verschillende machines. Was het duel om de eerste positie in die jaren dan misschien vaak niet aanwezig, de strijd daarachter was meestal des te spannender!
Bron foto: www.kakeh.com/imatra