Once in a lifetime

86

Er zijn veel dingen in het leven die een mens graag eens zou willen doen. Uiteraard liggen die wensen voor elk individu anders. In veel gevallen blijft het echter ook bij “eens willen doen” en wordt de betreffende wens nooit werkelijkheid.

Voor mij was ŽŽn van die dingen; het rijden op een racemotor. De kans dat een dergelijke wens ook daadwerkelijk uitkomt is normaal gesproken niet groot. Echter, het kan verkeren.







Een week of zes geleden kreeg ik van Mark van Daalen, vorig seizoen rijdend in het ONK 125cc en komend seizoen uitkomend in het EK 125cc, de vraag of ik zijn vader Peet wilde vergezellen op de reis naar Barcelona, aangezien Mark met het vliegtuig zou gaan. Gezien het feit dat de trainingsdagen van Mark aansloten op de IRTA MotoGP test aldaar was de afspraak met vader Peet al snel gemaakt.

Ik had het afgelopen jaar wel eens tegen ze gezegd dat het me geweldig leek om eens op zo’n 125 racer te rijden. Bij het maken van de afspraak was Peet van Daalen dan ook zeer duidelijk:

“Je neemt je pak, helm en laarzen mee. We hebben twee fietsen bij ons en jij gaat rijden.”

Enig ÔgemaarÕ van mijn kant werd resoluut aan de kant geschoven en dus werd op die donderdag naast normale kleding, toilettas e.d. ook mijn motorkleding ingeladen.

Op donderdagmiddag stappen we in de auto en we arriveren zonder problemen op vrijdagmorgen rond 6 uur in Barcelona. Peet en ik volgen daar de IRTA test en op zondagmorgen arriveert Mark met het vliegtuig.

Op zondagavond hebben we van de organisatie in no time toestemming en daarmee is mijn laatste restje hoop op het voorkomen van een lichtelijk debacle vervlogen. Ik moet en zal er aan geloven. Het eerste leedvermaak doet zijn intrede bij vooral de aanwezige 125 cc coureurs.

“Du gehst fahren auf ein 125er?”

komt er vol ongeloof uit de mond van het Duitse talent, Georg Fršlich (komend seizoen voor het Abbink Metaal Racing team rijdend in het IDM), terwijl hij mijn 1 meter 87 lange, van enig overgewicht, voorziene lijf van top tot teen eens aankijkt. Rond de klok van 9 arriveert ook het Varenhof team van Hugo van den Berg, met wie we een pitbox delen. De lach op het gezicht van Hugo, wanneer hij van mijn aanstaande debuut hoort, is veelzeggend.

Oorspronkelijk was het de bedoeling dat Mark zijn trainingen zou rijden en dat ik op dinsdagmiddag een paar rondjes zou rijden. Echter, op maandagmiddag, rond de klok van 3, klinkt het gebiedend uit de mond van Peet van Daalen:

“Tiny, ga je omkleden. Het weer is nu goed en morgen moeten we het maar afwachten.”

Ik sjok naar de ÔvrachtautoÕ en hijs mezelf in mijn pak. Het blijkt dat ik de afgelopen winter te weinig bewogen en te veel gegeten heb, want ik krijg mijn pak nauwelijks dicht door een redelijke zwemband.

Uiteindelijk krijg ik de rits dicht en loop ik in mijn pak de pitbox in. Hugo wrijft eens gemeen lachend over zijn eigen buik om mijn tekortkoming nog eens extra in te wrijven, terwijl Lou Wopereis en Patrick van den Goorbergh een lach niet kunnen onderdrukken. Peet van Daalen is ondertussen de motor aan het opwarmen en ik luister nog even naar enkele tips van Mark:

“Boven 10.000 toeren houden anders valt hij dood en proberen zo vloeiend en rond mogelijk te rijden.”

Buiten gaan de 600’s en 1000’s met een angstaanjagende snelheid over het rechte stuk. Het blijkt ook nog eens de snelle groep te zijn die aan het rijden is. Ik kan echter niet meer terug en ik knoop met licht trillende vingers de helm dicht en zwaai mijn been over het ontzettend smalle zitje. Mark gaat voor me rijden en zal alles enigszins in de gaten houden, waarschijnlijk om me voor stommiteiten te behoeden.

De eerste versnelling zit op een dergelijke racer omhoog en met een duidelijke klik schakel ik die in. Je zult je op het rechte stuk met 13.000 toeren maar vergissen en in plaats van de pook omlaag te tikken je voet eronder zetten, zoals ik gewend ben bij mijn eigen motor. Dan is het moment daar. Het gas gaat een stuk open en ik laat de koppeling op komen. Zonder problemen pakt de motor op en ik rijd mijn eerste meters, nagekeken door Hugo en consorten.

Ik trek mijn benen met de nodige moeite op en weet ze in elk geval op de steunen te krijgen. Het pookje van de achterrem staat nogal hoog en ik weet meteen dat ik die niet kan gebruiken, eenvoudigweg omdat ik mijn voet er niet op krijg. Dan de tenen er maar onder, alleen de voorrem zal voor mijn snelheid ook wel voldoende zijn. Het schakelen lukt gelukkig wel en via de uitgang van de pitstraat gaan we de baan op. Ik pak de voorrem een keer vast om eens te voelen en zet de motor bijna op zijn kop. Tjonge, wat remt dat hard. De eerste bocht naar rechts en de linker daarna wordt vervolgens met een iets hogere snelheid dan stapvoets genomen. Links en rechts vliegen de motoren om me heen. Ik neem me voor om op het midden van de baan te gaan rijden, zodat het achteropkomende verkeer er zowel links als rechts omheen kan.

De motor blijkt er onder de 10.000 toeren inderdaad totaal geen zin in te hebben en al stotterend en sputterend komt er wat meer gang in. De twee rechtse doordraaiers worden nog met circa 7.000 toeren genomen, waarna er een 180 graden linker volgt. Het op- en terugschakelen gaat probleemloos en vanuit die linker draai ik het gas maar eens open om te kijken wat er gebeurt. De naald van de toerenteller bereikt de 10.000 en staat in een mum van tijd voorbij de 13.000 en ondertussen jankt het geluid uit de uitlaat. Nee, je krijgt geen gigantische schop onder je achterste zoals bij een R1 of een vergelijkbare motorfiets, maar de versnelling verrast me wel. De, pak Ôem beet, 45 pk werken misschien gedurende een paar seconden en dan is het weer over. Oh ja, niet vergeten te schakelen. Ik houd het gas open en tik de pook een keer aan en weer staat die toerentellernaald voorbij de 13.000.

Mark zit ondertussen meer achterstevoren dan normaal op zijn motor en volgt mijn verrichtingen. Remmen en naar links insturen. Nou ja, insturenÉ. je hoeft maar naar links te kijken en de motor draait gelijk af. Dan valt me eigenlijk pas op hoe gigantisch licht de fiets aanvoelt en hoe direct deze reageert op elke beweging van zijn berijder. De toeren komen steeds makkelijker en na een half rondje valt me de zitpositie niet eens tegen. Natuurlijk, het is kort, smal, maar minder extreem als ik vooraf gedacht had. Het tempo lijkt nog nergens naar (en ik zal u gerust stellen, zal ook nergens naar gaan lijken), maar ik rijd en kan de motor zonder het laten slippen van de koppeling redelijk eenvoudig aan de praat houden.

Via de twee snelle rechterbochten kom ik voor het eerst het rechte stuk op en draai het gas helemaal open. Langzaam maar zeker verdwijnen de rampscenario’s uit mijn hoofd en maken plaats voor fungedachtes. Gebruikmakend van de aanwezige speedshifter schakel ik steeds, rond de 13.500 toeren op de klok, volgas op naar 6. De 6e versnelling wordt ingeschakeld rond het passeren van start-finish en vanaf daar is het nog een gigantisch eind naar de eerste bocht. Ik besluit om bij het bord 300 meter de voorstopper maar eens te proberen en druk met twee vingers de remhandel in. Weer staat het ding zowat op zijn kop. Wat remt dat enorm hard! Ik kom tot de conclusie dat ik nog zo’n 150 meter overhoud tot aan de eerste bocht; veel te vroeg in de remmen dus.

Langzaam maar zeker gaat het echter soepeler en ik begin te wennen aan het vele schakelen. Constant boven de 9.000 houden lukt niet echt, maar boven de 7.000 toeren gaat al redelijk. Ik probeer me wat te concentreren op het remmen en dan vooral het doseren daarbij. Ook dat gaat bocht na bocht beter en ik rijd inmiddels ‘redelijk soepel’ over de baan. Opnieuw het rechte stuk op en deze keer het rempunt verleggen naar net voor het 200 meter bord. De motor maakt makkelijk zijn toeren en ik raak meer en meer vertrouwd met het rijden, waardoor ik me wat kan toeleggen op het sturen.

De 3e ronde zal ik niet gauw meer vergeten. Het lijkt wel of ene Hugo het hele 125 veld heeft gemobiliseerd, want ze komen me ŽŽn voor ŽŽn voorbij gevlogen. Ik had al veel respect voor die knapen en dat groeit alleen maar; wat vliegen ze door die bochten! Ik ga steeds meer genieten en ook het tempo gaat omhoog. Het ongelofelijk strakke sturen blijft indruk maken, maar het opvoeren van het tempo levert ook direct een probleem op. De zolen van mijn laarzen gaan er ter hoogte van de kleine tenen in rap tempo aan.

Aan het eind van de 4e ronde besluit ik naar binnen te gaan om mijn eerste indrukken te verwerken. Dan staat al vast dat ik het, als ik de kans krijg, de dag erop nogmaals ga proberen. Met een smile van oor tot oor kom ik binnen en kan eigenlijk alleen maar zeggen dat het rijden op een dergelijke motor een enorm fungehalte heeft.

In de avonduren zet Mark de datalogger op de fiets en worden de gegevens uitgelezen. Het was me vooraf al duidelijk dat de motor over een dergelijk systeem beschikte, waardoor de kans op ‘grote verhalen’, zo ik die al in gedachten had, per direct om zeep geholpen werd. Er is veel af te lezen, zoals gereden toerental, snelheid, gekozen versnelling enz. De data wijst uit dat ik een top van 183 haal en nog te vaak onder het juiste toerental zit.

Mark geeft aan dat ik moet proberen om mijn tenen op de pookjes te zetten, om te voorkomen dat ik mijn laarzen na morgen weg kan gooien. De rondetijd komt uit op circa 2’45. Daar moet morgen, als ik nog eens de kans krijg, het ŽŽn en ander af. Rustig eens alles laten bezinken en vervolgens maar eens aan de heren van Daalen gevraagd of het morgen nog een keer mogelijk zou zijn.

Dat blijkt geen enkel probleem en ik bereid me op dinsdag, rond de klok van 11 uur, voor op een vervolg op mijn ervaring van gisteren. De motor wordt warm gedraaid, maar er zitten geen bandenwarmers om. Geen probleem volgens Peet, rondje rustig aan en dan kan je gaan. Ik doe wat rek- en strekwerk in mijn pak en stap vervolgens weer op. Dat rek- en strekwerk helpt in ieder geval wel, want ik krijg nu mijn voeten wat beter op de stepjes, zodat ze wat minder als de bekende slabakken uitsteken. Ik duw de motor zelf aan en vertrek soepel uit de pits.

Ik merk direct dat ik minder krampachtig zit dan de dag ervoor en dat ik in de bochten mijn tenen inderdaad redelijk op de steps kan houden, zodat de laarzen verder onheil bespaard blijft. Ik rijd een rustige eerste ronde en vervolgens gaan we het tempo opvoeren. Naarmate je wat harder rijdt wordt het sturen alsmaar eenvoudiger en het lukt me aardig om redelijk ronde lijnen te rijden en de motor op toeren te houden.

Als ik in mijn 3e ronde achterop het circuit de lange rechter doordraaier lekker doorga hoor ik wat gejank aan de buitenkant. Ik kijk even opzij en zie in een flits Hugo van den Berg met een enorme snelheid langs me heen razen. Kijk, zo moet het dus, maar ik bedenk me op hetzelfde moment dat ze me, als ik dat ook zou proberen, waarschijnlijk ergens van een hek kunnen krabben. Twee bochten later word ik binnendoor gepasseerd door de 13-jarige Roy Pouw en weer twee bochten verder doet Gert-Jan Kok hetzelfde. Ik zie hem binnendoor komen en verbaas me over de soepele manier waarop hij zich met zijn lange lijf op de motor beweegt. Hij heeft zijn voeten met de buitenkant op de steps liggen en de knie zit soepel aan de grond. Ik voel me op dat moment even een gigantisch stijve hark, maar blijf volop genieten van het rijden met de superlichte Honda.

De tijden gaan omlaag en de topsnelheid omhoog, al krijg ik die niet boven de 190. Mark komt op het rechte stuk nog even achter me rijden (zie foto). Na 6 ronden volop genieten besluit ik dat het voldoende is. Ik begin mijn polsen te voelen en ook de bovenbenen beginnen tekenen van vermoeidheid te vertonen. Ik weet nu wat het is om op een dergelijke motor te rijden en het is me al met al eigenlijk reuze mee gevallen.

De rondetijd kwam uiteindelijk net boven de 2’30 uit, maar ik was me al lang bewust van het feit dat ik geen coureur ben. Het respect voor de knapen die met dergelijke motorfietsen zo hard weten rond te gaan is er alleen maar vele malen groter op geworden. Ronde na ronde, bocht na bocht de motorfiets in die ontzettend smalle powerband van 2500 toeren rijden vergt een enorme concentratie en ook een stuk talent.

Mijn dank gaat uit naar het PeVaDa raceteam van Peet en Mark van Daalen voor de kans die ik gekregen heb. Het was een prachtige ervaring, vooral ook om in de baan eens te zien hoe hard die jongens nu echt gaan. Langs de kant lijkt het allemaal wel mee te vallen, maar ik weet, en wist eigenlijk al, wel beter.

Tekst: Tiny Kolsters; [email protected]
Foto: Peet van Daalen